Durf. Het is een woord dat we vaak associëren met heldenmoed, met grootse daden of met het trotseren van angst. Maar als Paulus in 2 Korinthe 11:20-21 schrijft over durf, doet hij dat met een bijna ironische ondertoon:
“Maar waarin iemand ook durf toont – ik spreek in dwaasheid – daarin toon ook ik durf.”
Wat bedoelt hij hier?
Durf betekent moed tonen, zelfvertrouwen hebben of iets aandurven. Paulus durft hier zichzelf kwetsbaar te laten zien. Hij vergelijkt zichzelf niet uit arrogantie, maar om te benadrukken dat echte durf ligt in het trouw blijven aan je roeping, zelfs als dat betekent dat je zwak lijkt in de ogen van anderen. Hij weigert zich te laten verleiden door oppervlakkige krachtpatserij. Hij kiest ervoor om zijn zwakheid te omarmen, omdat juist daarin Gods kracht zichtbaar wordt.
Als geestelijk leider sta je vaak in een spanningsveld. De wereld om ons heen roept om zekerheid, succes, hoe je dat dan ook zou meten, en zichtbaar resultaat. Maar de roeping van een leider in het Koninkrijk van God vraagt om een andere vorm van durf. Het vraagt om de moed om kwetsbaar te zijn, om tegen de stroom in te gaan en om je afhankelijkheid van God openlijk te erkennen.
Durf betekent niet dat je altijd sterk moet zijn. Het betekent dat je je zwakheid durft te omarmen. Dat je eerlijk durft te zijn over je worstelingen en je beperkingen. Het betekent dat je durft te vertrouwen op Gods kracht, zelfs als je zelf precies niet weet hoe het verder moet.